Volgens de Europese Commissie zal de verwezenlijking van de klimaatgerelateerde en digitale ambities van de Europese Unie tot 2030 een extra jaarlijkse investeringsinspanning van 650 miljard euro vergen.[1] Vergeleken met het bbp en het normale niveau van de investeringen zijn dat gigantische cijfers. Voor 2021 zou dit bedrag 4,5% van het bbp vertegenwoordigd hebben.[2] Voor de periode 2000-2021 vertegenwoordigden de bruto-investeringen in vaste activa van huishoudens, bedrijven en de publieke sector gemiddeld 21,5% van het bbp van de EU. De extra investeringen houden dus een toename van de bruto-investeringen met meer dan 20% in. Macro-economisch gezien kan de groene transitie worden beschouwd als de versnelde vervanging van oude technologie met een grote koolstofvoetafdruk door nieuwe milieuvriendelijke technologie.[3] Parallel daarmee vertegenwoordigt de digitale transitie een versnelde investeringsinspanning, met onder meer de belangrijke doelstelling om concurrerend te blijven.
Logischerwijs zou men denken dat er, tot op zekere hoogte, een vervangingseffect zal zijn (verouderde kapitaalvoorraad zou hoe dan ook zijn vervangen) en het netto-effect dus vrijwel onmogelijk te bepalen is. Door simpelweg te kijken naar de investeringsnoden voor de productie en distributie van alternatieve energie en die voor het energiezuiniger maken van huizen en gebouwen in het algemeen, kunnen we echter uitgaan van een aanzienlijke toename van de kapitaalvorming en de vraag in het algemeen in de komende jaren. Tegen een achtergrond van vertragende groei en het vooruitzicht van een recessie in 2023 vormt dat een bron van veerkracht. Bedrijven die actief zijn in de sectoren die zullen profiteren van de vraag naar kapitaalgoederen gaan met meer vertrouwen naar de toekomst kijken dan anders het geval zou zijn geweest. Dat zal op zijn beurt hun bedrijfsstrategie, wervingsplannen enz. beïnvloeden, wat positieve overloopeffecten naar andere sectoren creëert.
Die vraagimpuls kan de inflatie ondersteunen of zelfs versterken, naast andere factoren die tot groenflatie kunnen leiden.[4] In een dergelijk scenario kan dat een impact hebben op het niveau van de officiële rentes en de langetermijnrentes. Die laatste kunnen ook onder opwaartse druk komen te staan door de enorme financieringsbehoeften. De grafiek toont de financiering die sinds het einde van de jaren 1990 jaarlijks beschikbaar is voor de ingezeten private sector in de eurozone door middel van bancaire leningen, schulduitgifte en het aantrekken van eigen vermogen. Dit maakt het mogelijk om de extra investeringsbehoefte (de vraag naar financiering) te vergelijken met wat er in het verleden beschikbaar was. Ervan uitgaande dat in de eurozone de extra investeringen als percentage van het bbp hetzelfde zijn als in de EU, impliceert dat een jaarlijks bedrag van 550 miljard euro. Vergeleken met de financieringsstromen van 2008 (een recordjaar) komt dat neer op 37% van de beschikbare financiering dat jaar. Voor elk ander jaar zouden de cijfers nog indrukwekkender zijn. Dat roept de vraag op naar de mogelijke impact op de rentes. In de nationale boekhouding komen de beschikbare financieringsmiddelen overeen met de behoeften, wat gewoonlijk wordt aangeduid met ‘sparen is gelijk aan investeren’.[5]
De realiteit is echter complexer: het feit dat ‘sparen gelijk is aan investeren’ is het resultaat van een dynamisch proces waarbij de rentes een sleutelrol spelen bij het vinden van een evenwicht tussen beide. Gezien de omvang van de extra jaarlijkse investeringsinspanning en wat die vertegenwoordigt als een percentage van de financieringsstromen, kunnen we verwachten dat dit zal leiden tot een opwaartse druk op de reële rentes, naast de rol die de groenflatie speelt bij de inflatieverwachtingen van de financiëlemarktdeelnemers. De financieringsmix speelt daarbij een sleutelrol. Voor zover die voornamelijk op banken is gebaseerd, zal de geldschepping van de commerciële banken de opwaartse druk op de reële rentes beperken. Wanneer de financiering afkomstig is van de kapitaalmarkten, is er geen geldschepping. In dat geval zijn dus hogere rentes nodig om meer spaargeld en kapitaalinstroom aan te trekken om aan de financieringsbehoeften te voldoen.
[1] Bron: ECB, Financial Integration and Structure in the Euro Area, april 2022.
[2] In 2021 bedroeg het Europese bbp 14,5 triljoen euro (bron: Eurostat).
[3] Om de zaken eenvoudig te houden dekt ’technologie’ in deze context een zeer brede lading. Dit omvat de grootte van de kapitaalvoorraad en de kwaliteit ervan (vanuit een technologisch en milieuperspectief), de kapitaalvoorraad voor de productie en distributie van alternatieve energie, de milieukenmerken van gebouwen enz.
[4] De andere factoren hebben betrekking op de energieprijzen: “De combinatie van onvoldoende productiecapaciteit van hernieuwbare energie op korte termijn, lagere investeringen in fossiele brandstoffen en stijgende koolstofprijzen betekent dat we een mogelijk langdurige overgangsperiode tegemoet dreigen te gaan waarin de energierekening zal stijgen.” (Bron: Looking through higher energy prices? Monetary policy and the green transition, opmerkingen van Isabel Schnabel, bestuurslid van de ECB, bij een panelgesprek over ‘Climate and the Financial System’ tijdens de virtuele jaarlijkse vergadering 2022 van de American Finance Association op 8 januari 2022).
[5] Huishoudens sparen doorgaans meer dan ze investeren. Hun nettospaaroverschot kan het nettofinancieringstekort van de publieke sector, de bedrijven of buitenlandse sectoren financieren. Het overschot op de lopende rekening van een land komt overeen met een nettospaaroverschot van de binnenlandse economische sectoren (huishoudens, bedrijven, publieke sector), waardoor ze buitenlandse sectoren kunnen financieren. Een tekort op de lopende rekening komt overeen met een nettospaartekort van de binnenlandse economische sectoren, waardoor zij afhankelijk zijn van buitenlandse sectoren om dat tekort te dekken.