Het monetaire beleid beïnvloedt de vraag en activiteit via verschillende kanalen: het niveau van de rentetarieven (die de kredietvraag beïnvloeden), de bankleningen (de beschikbaarheid van bankkrediet en de voorwaarden die worden toegepast), de balans (voor de kredietnemers op basis van de waarde van hun onderpand, voor de banken op basis van de impact op hun financieringskosten), de risico’s (veranderingen in de prijzen van financiële activa, die van invloed zijn op de kapitaalmarktengebaseerde financiering en veranderingen in de bereidheid om risico’s te nemen bij de kredietnemers, investeerders en banken) evenals de wisselkoersen. Gezien de verscheidenheid aan transmissiemechanismen manifesteren de effecten van veranderingen in de beleidsrentes zich met lange en veranderlijke vertragingen. Dat stelt de centrale banken voor een uitdaging: als de inflatie hoog oploopt en er al verschillende verhogingen van de beleidsrente zijn doorgevoerd, hoeveel extra renteverhogingen zijn dan nodig om de inflatie weer onder controle te krijgen, zonder dat er sprake is van ‘overkill’? Uiteraard is het antwoord ook cruciaal voor de beslissingen van de huishoudens, bedrijven en investeerders.
Bij het opvolgen van de inflatie (het uiteindelijke doel van de centrale banken) of de vraag- en aanbodsituatie in de economie (die de prijsontwikkelingen beïnvloedt) moeten we rekening houden met de vertragingen in de monetaire transmissie. Wanneer eerdere renteverhogingen slechts een beperkt effect hebben gehad op de inflatie en de aanjagers ervan, kan dat een weerspiegeling zijn van een beperkte beleidsefficiëntie of erop wijzen dat de consequenties zich nog moeten manifesteren als gevolg van de lange en wisselvallige vertragingen. In dit opzicht kunnen de rondvragen over bankkredieten nuttige informatie opleveren en als een leidende indicator fungeren. We gaan immers ervan uit dat de banken in reactie op de renteverhogingen van de centrale banken hun leningsvoorwaarden zullen aanscherpen. Ze zijn ook ideaal gepositioneerd om te rapporteren over de reacties van hun klanten op de hogere rentes. Die vraag- en aanbodfactoren zullen waarschijnlijk van invloed zijn op het volume van nieuwe leningen en dus op de economische groei. Dat zal vooral het geval zijn in de eurozone, gezien het belang van de banksector in haar financiering.
Om dat te onderzoeken, tonen grafieken 1-6 de relatie tussen enerzijds de door de banken verwachte vraag naar leningen in het volgende kwartaal en de kredietvoorwaarden die ze denken toe te passen – beide op basis van de rondvraag van de ECB naar de kredietverlening bij banken – en anderzijds de gemiddelde groei van het volume investeringen door de bedrijven en huishoudens en het volume van de consumptiebestedingen door huishoudens in de komende vier kwartalen.[1] Tabel 1 toont ook de regressiecoëfficiënt en R² voor langere tijdvensters.
Er kunnen verschillende conclusies worden getrokken. Ten eerste, zoals verwacht, worden strengere kredietvoorwaarden meestal gevolgd door een tragere toename van bedrijfsinvesteringen en woninginvesteringen van huishoudens. De correlatie met de consumptiebestedingen van huishoudens is echter zeer zwak. Ten tweede, opnieuw zoals verwacht, zal wanneer de banken een zwakke (sterke) kredietvraag verwachten, de daaropvolgende groei van bedrijfsinvesteringen en de woninginvesteringen van huishoudens meestal zwak (sterk) zijn. De correlatie met de consumptie door huishoudens is opnieuw zeer zwak. Ten derde is de correlatie tussen de kredietvoorwaarden en bedrijfsinvesteringen het hoogst over een periode van zes kwartalen. Maar zelfs voor acht kwartalen blijft de R² relatief hoog in vergelijking met die van de woninginvesteringen en uitgaven van de huishoudens. Ten vierde: er is een goede correlatie tussen de verwachte kredietvraag en bedrijfsinvesteringen over een periode van vier en zes kwartalen, maar veel minder voor een periode van acht kwartalen. Ten vijfde zijn de woninginvesteringen meer gecorreleerd met de kredietvraag dan met de kredietvoorwaarden. In beide gevallen is de correlatie zeer laag voor het tijdvenster van acht kwartalen. Ten slotte is de correlatie tussen de kredietvoorwaarden, de verwachte kredietvraag en de consumptiegroei laag voor de verschillende horizonten. Dat weerspiegelt waarschijnlijk de beperkte rol van bankkredieten bij de financiering van de consumptie door de huishoudens in vergelijking met het gezinsinkomen.
In elke grafiek toont de verticale lijn de resultaten van de laatste rondvraag (1e kwartaal 2023). Over het algemeen zijn de kredietvoorwaarden al relatief krap en is de verwachte kredietvraag eerder zwak, hoewel we in beide gevallen niet aan historische uitersten zitten. Niettemin mogen we op basis van de correlatieanalyse over de verschillende tijdvensters een negatief effect verwachten op de bedrijfsinvesteringen en woninginvesteringen door huishoudens in de komende kwartalen, zelfs als er geen verdere verslechtering van de gegevens van de kredietenrondvraag is. Naarmate de tijd verstrijkt, zou de impact van de renteverhogingen van de ECB steeds zichtbaarder moeten worden.
[1] De resultaten van de rondvraag naar de bancaire kredietverlening worden gerapporteerd als een diffusie-index: het nettopercentage banken dat strengere voorwaarden toepast, het nettopercentage banken dat een sterke kredietvraag verwacht. Een negatief cijfer voor dat laatste impliceert dat er meer banken zijn die een zwakkere vraag verwachten dan banken die uitgaan van een sterkere kredietvraag.